De Vereniging van Joden in België

Zuidlaan, 56

De Vereniging van Joden in België (VJB) was, zoals aangegeven in de hoofding van een aantal administratieve documenten, “Opgericht onder het bevel van de bezettende autoriteiten van 25 november 1941”, dat wil zeggen door de Militärverwaltung en de Sipo-SD (Gestapo), die ook de leden van het bestuur benoemden. De opperrabbijn van België, Solomon Ullmann, werd voorzitter van de vereniging. Na zijn aftreden als gevolg van de invallen tijdens de herfst van 1942, ging de benoeming over naar Marcel Blum, voorzitter van het Israëlisch Consistorie van Brussel.

Ill. 1 : Inscrijvingsdocument van Joseph Halter tot de VJB (klik op de afbeelding om te vergroten)

Naar aanleiding van de verdere verordeningen van de bezetter, werd de strop geleidelijk aangetrokken rond de leden van de joodse gemeenschap, die gedwongen werden om zich aan te sluiten bij de VJB (foto 1).

Volgend op de verstoringen die voortvloeien uit de verdeling van de gele sterren in hun gebouwen aan de Handelskaai, verhuisde de Vereniging naar de Zuidlaan 56 (foto’s 2 en 3). Het is vanuit dit adres dat, in de zomer van 1942, de “werkorders” vertrekken naar die mensen die geselecteerd worden om zich aan te bieden in het Samellager Mecheln, de Dossinkazerne, in Mechelen (foto’s 4 en 5). De families konden pakketten afgeven voor hen aan de Zuidlaan 43 (foto’s 6 en 7).

Ill. 2 : Het gebouw aan de Zuidlaan 56 door de VJB betrokken was Ill. 3 : Zuidlaan 56
Ill. 4 : Arbeitseinsatzbefehl geadresseerd aan Joseph Halter Ill. 5 : Ordre de prestation de travail geadresseerd aan Paul Halter
Ill. 6 : Attest van afgifte van een pakket door de familie Goldzstejn (VJB/Samellager Mecheln) Ill. 7 : Tweede gebouw van de VJB, Zuidlaan 43

Ondanks al de gedane moeite om de bevolking gerust te stellen, werd al snel duidelijk voor de joodse gemeenschap dat “aan het werk gezet” gepaard ging met georganiseerde deportatie naar het “Oosten”. Op hetzelfde moment, werden de Joden meer en meer verbannen uit het sociale, educatieve en professionele leven. De VJB werd belast met het oprichten van instellingen die de Joden zouden ontvangen aangezien deze het verbod werd opgelegd zich in te schrijven in kinderdagverblijven, scholen, tehuizen (voor kinderen en ouderen) en ziekenhuizen. De meeste mensen, intussen argwanend geworden, besluiten om niet meer naar Mechelen te gaan.  De Sipo-SD besloot toen om invallen te organiseren om het quotum van Joden die moesten gedeporteerd worden, vereist door Berlijn, te bereiken. In Brussel, vindt een inval plaats op 3 september 1942. Deze was bedoeld om de niet-Belgische Joden te deporteren en vond plaats in de wijken grenzend aan het Zuidstation. Belgische Joden werden het onderwerp van een tweede grote inval precies een jaar later, op 3 september 1943. Degenen die eraan ontsnapten verdwenen in het ondergrondse.

De leiders van de VJB, bewust van hun dramatische verantwoordelijkheid, zag zich verplicht een groot aantal ernstige uitdagingen aan te gaan. Vandaag worden zij erkend een poging tot ‘politiek van het minste kwaad’ te hebben gevolgd, wat echter nog steeds omstreden blijft, en niet een politiek van collaboratie. Gevangen tussen de plicht te gehoorzamen en de bereidheid om weerstand te bieden, aanvaarde de VJB zijn rol als overbrugging tussen de Sipo-SD en de joodse gemeenschap welke hem werd opgelegd. Bepaalde verantwoordelijk leden van de VJB lieten niet na om tegelijk, op een discrete en persoonlijke manier, samen te werken met het Verzet. Aldus kon het Comiteit voor de Verdediging van de Joden, dankzij de verkregen informatie, meer dan 3.000 joodse kinderen redden door ze te doen onderduiken in pleeggezinnen. Als het werken bij de VJB enige bescherming kon bieden, bleek de confrontatie met de werkelijkheid al even gevaarlijk. Bij wijze van voorbeeld, zal Kurt Asche, hoofd van Joodse zaken van de Sipo-SD, geïrriteerd door een reeks gebeurtenissen met betrekking tot het VJB (partizanen bestormden op 25 juli 1942 de lokalen van de Zuidlaan en proberen er het bestand van de joodse bevolking te vernietigen; audiëntie toegekend aan de bestuurders van de VJB door koningin Elisabeth met de vraag om tussen te komen bij de militaire autoriteiten om de deportaties te doen stoppen; moord op straat op 29 augustus 1942 door partizanen, op Noé Holzinger, die verantwoordelijk werd gehouden voor de convocaties naar Mechelen) de leiders van de vereniging op zijn kantoor samenroepen op de Louizalaan 510. Woedend, onder betichting van sabotage, laat hij Ullman, Benedictus, Van den Berg, Blum en Hellendahl arresteren. Ze worden opgesloten in de kelders van de Louizalaan alvorens te worden overgebracht op 24 september naar Breendonk. Edouard Rotkel, die ook aanwezig was op de vergadering, werd onmiddellijk naar Auschwitz gedeporteerd vanwege zijn Hongaarse afkomst. Dankzij Gaston Schuind, secretaris-generaal van Justitie, die tussenbeide komt bij Eggert Reeder, hoofd van de Militärverwaltung, konden ze Breendonk verlaten op 3 oktober 1942.

De VJB bleef actief in Brussel tot aan de vooravond van de bevrijding in september 1944.

D.W.